Twee modejournalistes tegen wil en dank schreven een boek over de staat van de mode-industrie. Dana Thomas bejubelt de verduurzaming van de sector, Tansy Hoskins blijft met beide designsneakers op de grond. ‘Het is niet alsof we problemen de wereld uit kunnen shoppen.’
De ene modejournaliste is de andere niet. De Amerikaanse Dana Thomas en haar Britse collega Tansy Hoskins schrijven niet over de lengte van de laatste nieuwe rokjes, maar nemen de mode-industrie kritisch onder de loep. Hoskins omschrijft zichzelf overigens bewust níet als modejournaliste, want ‘de enige manier waarop je objectief over mode kan schrijven, is door net geen modejournalist te zijn’, schreef ze eerder. Dana Thomas, een Amerikaanse met intussen drie modeboeken op de teller, noemt zichzelf wél modejournaliste, al is het schoorvoetend. In een interview met De Correspondent benadrukt ze dat ze ‘in wezen over de politiek of het bedrijfsleven schrijft’.
Beide auteurs publiceerden het afgelopen jaar een boek over de staat van de mode-industrie. Het verhaal is helaas bekend: de mode een van de meest vervuilende industrieën ter wereld, en de arbeiders die onze kleren maken verdienen niet genoeg. Ze verdienen beter. In Foot Work bekijkt Hoskins de weg die schoeisel aflegt, van wei via leerlooierij tot uitpuilend schoenenrek. Dana Thomas doorspit in Fashionopolis op haar beurt de productie van stoffen en kleren die schadelijk zijn voor het milieu, en uiteindelijk ook voor de mensen die ze voor een hongerloon aan elkaar stikken.
Voor MO* Magazine schreef ik een recensie over beide boeken. Het interessante aan dit soort lectuur is wat voor oplossingen de auteurs aanreiken en hoe we als consument wel kunnen weten wat te vertrouwen. Wat is de ware sleutel tot verandering, wat zijn druppels op een hete plaat en wat kunnen wíj doen? Daarin staan de visies van Thomas en Hoskins recht tegenover elkaar.
Thomas noemt haar Fashionopolis ‘een boek vol hoop’. Na een straf inleidend essay op basis van een arrogant opschrift van een jasje van Melania Trump (faut le faire), neemt ze een half boek lang de tijd om mogelijke oplossingen te benoemen: van biokatoen tot nieuwe soorten leer en zijde, van trager produceren dicht bij huis tot 3D-printen van kledij. Stuk voor stuk zijn het boeiende casussen, die lezen als een trein. Natuurlijk is het een fijn idee dat we vanaf nu duurzamere zijde kunnen kopen, als vervanging voor de stoffen waarvoor rupsen levend gekookt worden. Maar wat voor impact heeft dat op grotere schaal? De oplossingen van Thomas zijn hoopvol, maar ze morrelen in de marge.
‘De theorie luidt dat we de economie kunnen veranderen door “beter” te shoppen’, schrijft Hoskins daarentegen met weerzin. Daar gelooft ze niet in, want op die manier blijven we kopen, kopen, kopen. Door op de keerzijde van globalisering te hameren, schudt ze consumenten wakker. Ze benoemt de macht van consumenten als de top van een piramide. Als we te veel aandacht besteden aan de top, aan de weliswaar serieus rammelende dakpannen, negeren we de fundering, de basis van de piramide. We vergeten dat het systeem inherent fout is. De vraag die ze hierbij uit het oog verliest, is hoe we als samenleving komen tot een discussie over de basis van de piramide, over betere en permanente oplossingen, voor iedereen. Hoe meer mensen een hap nemen uit de top van de piramide, al is het maar door anders en minder te kopen, hoe meer verandering ze kunnen afdwingen.
Lees de volledige recensie in het septembernummer van MO* Magazine.